Samenvatting
Programmeren in R
Programmeren in R
bestaat voornamelijk uit twee handelingen: variabelen aanmaken en functies toepassen. Hierbij kunnen variabelen verschillende soorten objecten zijn zoals waarden en tabellen. Functies pas je toe om data te analyseren, te bewerken of verwerken. Deze functies zal je later in dit boek tegenkomen.
Datatypen in R
Het is belangrijk dat je bij R
rekening houdt met de verschillende datatypes die er zijn: Numeric
, integer
, character
, factor
en logical
(boolean) zijn de datatypes die je het meest zal tegenkomen in R
. Daarnaast zijn er ook datatypes zoals Date
(datum) en complex
, deze kun je voor nu nog met rust laten. De datatypes bepalen welke functies er op de variabelen toegepast kunnen worden. Zo kun je bijvoorbeeld geen rekenfuncties toepassen op character
datatypes.
Vectoren in R
Aan een variabele kun je meerdere waarden toekennen. Dit doe je met de c()
functie. Hier maak je vectoren mee aan. Een vector heeft ook een datatype. Een vector met alleen getallen is bijvoorbeeld een numeric
vector. Je kunt handig gebruik maken van vectoren door calculaties of andere functies toe te passen op meerdere waarden tegelijk. Als er echter ook maar een enkele character
waarde in de vector met numerieke waarden staat, wordt de hele vector gelijk omgezet naar een character
vector. Je kunt dan ook geen functies meer toepassen zoals je die bij een numeric vector kunt doen, zoals rekenfuncties.